Bint : Roman van een zender door Ferdinand Bordewijk

Enkele citaten uit
Ferdinand Bordewijk.
Bint : Roman van een zender.
Den Haag: Nijgh & van Ditmar, 1949; pp.69-147.
Eerste uitgave bij de Gemeenschap te Utrecht, 1934.
p.73
(De Bree aan het woord)
"- Dat jullie door elkaar zit en verkeerde namen opgeeft beschouw ik niet als een kinderachtigheid. Net zo min als wat jullie daarnet hebt uitgehaald met deze tafel."

p.74
"- Jullie bent te groot voor iets kinderachtigs. Daarom, ik beschouw dit als vijandschap, twee stellige blijken van vijandschap. Jullie wilt oorlog. Het zal oorlog tussen ons zijn, zonder ophouden, het hele schooljaar door..."

p.99-100
(Bint aan het woord)
"- Ik eis van de leraar dat hij zich niet inleeft in het kind, dat hij niet daalt. Ik eis van het kind dat het zich inleeft in de leraar, dat het klimt. Ik eis dat het zich inleeft in tien leraren. Ik eis dat het tienmaal gehoorzaamheid zal kennen, tienmaal tucht, dat het door tien volwassenen zal worden getuchtigd."
"- Ik waardeer het vanavond gevoerde debat. Het was precies, concies. Maar ik weet dat er onder jullie zijn die in de klas nog te veel spreken. Ieder woord in de klas moet een bevel zijn. Het bevel is kort. Het woord in de klas kan korter zijn. Wij moeten de spreekwoordelijke wijdlopigheid van de Nederlanders bekampen, logenstraffen. De taal van de regering, hoog en laag, de taal van de wetten, de taal van de kranten is mij een gruwel. Ik lees geen kranten meer omdat van de tien woorden er niet één is verantwoord. Wij misbruiken onze taal steeds roekelozer. Wij prostitueren haar. Prostitutie is zedenbederf. Aan zedenbederf gaat een volk onder. Wij zijn op de helling. Als wij ons niet weten af te werken van de helling gaan wij onder aan onze taal, met onze taal."

p.100
"- Mijn buurman heeft een grammofoon met jazzplaten, negerjazz. Ik luister altijd. Het is niet mooi, het is meer. Het is hortend, verscheurd, oer. Zo moet onze taal wezen. De welsprekendheid van de dood."

p.110
"De school was er zo een waar geen bijzonder knappe scholieren voorkwamen. Het klasgemiddelde was hier hoger, daar lager, maar buitengewoon begaafden kregen er geen kans. Bint had geen belangstelling voor buitengewone begaafdheid. Hij zei, dat hij daar later nooit iets van had gemerkt in de maatschappij. De buitengewoon begaafden van vroeger jaren waren in de maatschappij vrijwel spoorloos verdwenen. Zij waren gewone gezinshoofden geworden met een redelijke betrekking en vooruitzichten, - anders niet."

p.112
(Bint aan het woord)
"- Ik heb gedacht de schoolreizen af te te schaffen. Ik doe het niet, want dat is een fout. Na de reis moet je de tucht heroveren. Dan verslap je niet. Het is goed dat de reizen blijven."